Titel Wie was Laurens Jansz. Coster? Een nieuw licht op zijn persoon
Jaar 1988
Omschrijving nieuwe onderzoeksvondsten betreffende het voorgeslacht van Laurens Jansz Coster, waar hij in Haarlem gewoond heeft, zijn bezittingen en erfgenamen. Daarbij worden oude stambomen tot vervalsingen gereduceerd.
Categorie Haarlem
Afkomstig Uit uitgave in eigen beheer door mr J.W. Groesbeek

Wie Was Laurens Jansz. Coster?

Een Nieuw Licht Op Zijn Persoon

Mr. J.W. Groesbeek

Inleiding

Het is al geruime tijd stil geweest rond de "uitvinding" van de boekdrukkunst. Als gevolg hiervan staat de persoon van Laurens Jansz Coster ook niet meer zo in de belangstelling. Dat was anders in de vorige en het begin van deze eeuw !

Als kemphanen stonden voor- en tegenstanders van Coster - Gutenberg tegenover elkaar. De strijd beperkte zich niet tot "de uitvinding", maar werd ook gevoerd om de persoon Laurens en zijn nageslacht. Zowel Coster als Gutenberg hebben hieruit aanhangers overgehouden, maar de strijdmiddelen waren uitgeput. Al het toen aan-wezige materiaal leek benut en iets nieuws werd niet aangedragen, zodat de strijdbijl begraven bleef.

Het lijkt dus nogal gewaagd om weer eens aandacht voor één van de meest bekende Haarlemmers te vragen. Een hernieuwd onderzoek in de Haarlemse archieven leverde mij een aantal vondsten, die een geheel nieuw licht op de Coster-kwestie wierpen, vooral op zijn persoon en het verband met de "Thomas-clan" . Met "Thomas - clan" bedoel ik de familie van een Gerrit Thomasz., een vooraanstaand Haarlemmer in de 16e eeuw, die meende af te stammen van Coster en volgens hem zelf het huis Laurens Jansz. bewoonde waarin deze gewoond en gewerkt zou hebben.

Buiten beschouwing is gebleven de vraag of Laurens de (eerste) uitvinder van de boekdrukkunst, in welke vorm dan ook, geweest is. Dit laatste ligt meer op het technische vlak.

Bovendien heb ik mij er niet aan gewaagd de gehele stroom van literatuur door te werken. Er is een subjectieve keuze gemaakt en deze wordt in de literatuuropgave vermeld.

In het vervolg zal ik trachten een antwoord te geven op de volgende vragen:

  1. Wat weten we op het ogenblik van Laurens Jansz. Coster en zijn voor- en nageslacht?
  2. Heeft Laurens in het perceel gewoond, genummerd Grote Markt 25, dat nu zijn borstbeeld in de gevel heeft?
  3. Wat weten we van het bezit van Laurens Jansz. Coster?
  4. Welke rol speelt Gerrit Thomasz., die in de 16e eeuw vermeld wordt, in de Coster geschiedenis? Is hij erin geslaagd te bewijzen dat hij een afstammeling was van de beroemde Laurens?

Het Voorgeslacht Van Laurens Jansz. Coster

Als stamvader van zijn familie treedt te Haarlem op Jacob Jansz.Coster, die tussen de jaren 1383 -1394 trouwde met Clemense, dochter van Gerrit Laurensz. Aan deze laatste dankt Laurens Jansz. Coster zijn voornaam. We weten niet veel van deze Gerrit.

Er bestaat een oorkonde van 8 juni 1394 waarin Jacob aktief is. Toen een zekere Pieter Claes Pietersz. een doodslag gepleegd had, werd hij gestraft met verbeurd- verklaring van zijn bezittingen. Op grafelijk bevel werden die publiek verkocht. Er waren verscheidene kopers komen opdagen, waaronder Jacob Coster. Deze gebeurtenis had plaats zo ongeveer op het einde van het leven van Jacob, want vóór het jaar 1396 was hij overleden. Zijn weduwe hertrouwde met Jan One, uit een bekende Haarlemse familie, die meestal "Hone" (Hoen) genoemd wordt; zij ging daarna als Clemense Jan Onen (Honen) door het leven.

Dit maakte het wel moeilijk om in deze Clemense de moeder van Jan Coster te her-kennen. Uit haar eerste huwelijk (met Jacob Coster) liet zij drie kinderen na: Katrijn, Jan en Geertruid.

Het Heilig Kerstmisgilde

We ontlenen onze kennis over "het Heilig Kerstmisgilde" aan de archieven van het gilde, dat een eigen kapel in de Sint Bavo bezat. Jan Coster was lid van dit gilde. Het is heel oud, bestond al in de 14e eeuw en was opgericht met het doel jaarlijks gezamenlijk twee maaltijden te houden, met mannen en vrouwen! Vooral ter gelegenheid van Kerstmis werd een uitgebreide maaltijd voor de leden geserveerd. Bovendien hield men zich met liefdadigheid bezig. Het gilde bestaat nog onder dezelfde naam.

Het bestuur wordt gevormd door een voorzitter ('deken' genoemd) met bestuursleden ('vinders' geheten) en vier 'diensten' (twee mannen en twee vrouwen) die wel deel uitmaakten van het bestuur, maar speciaal belast waren met allerlei zaken die de organisatie van de maaltijden enz. betroffen. De gewone leden, tenslotte 51 in getal, bezaten "een stoel" in het gilde. Het woord "stoel" betekende in dit geval dat iemand gewoon lid van het gilde was: de leden bezaten dus in de kapel geen eigen stoel om op te zitten. Het gilde had statuten, waarin de organisatie geregeld was.Waarschijn-lijk kon men niet zo maar lid worden; een lidmaatschap moest door deken, vinders en diensten goedgekeurd zijn. De " stoel" was erfelijk! Deze rnoest altijd vererven op "de oudste en naaste erfgenaam" van de overledene "altoes (sal) die manpersoon gaen vóór t wijff, gelijck nae in der maegschap wesende". Vrouwen konden dus een stoel verkrijgen, wat we ook regelmatig zien gebeuren. Verkoop van een stoel was moge-lijk, mits aan strikte regels gebonden.

Er werden rekeningboeken bijgehouden, die vrij compleet bewaard gebleven zijn. Daaruit worden we allerlei zaken gewaar. Zo lezen we dat Jan Coster in 1432 1¼ pond bijdroeg voor de aankoop van een kelk ten behoeve van het gilde.

Uit de rekeningen van de stad Haarlem weten we dat hij medepachter was van de "Korenmaat" van de stad, in de jaren 1420, 1421 en 1430. Kort voor of in het jaar 1436 is Jan Coster overleden en vererfde zijn "stoel" in het Kerstmisgilde op zijn zoon Laurens Jansz. Coster, die dus de oudste zoon in het gezin moet zijn geweest.

Voor zover wij nu weten, liet Jan (Jacobsz.) Coster als kinderen na: Laurens Jansz. Coster (zoëven genoemd), Pieter, die we later terug vinden als ' coman' (= koopman) Pieter Jansz. Coster, †1478 en Jacob Jansz.Cuijper †1464.

Er was ook nog een dochter, Geertruid genaamd, die in 1452 en 1453 de leverantie van kaarsen, zeep en olie van haar broer Laurens overnam. Zij stierf in 1458.

Laurens Jansz. Coster

Volgens de statuten erfde hij in 1436 de "stoel" in het Kerstmisgilde (stoel no. 5) van zijn vader, maar hij had ook stoel 29 in zijn bezit, zonder dat wij weten hoe hij die gekregen heeft.

Bestuursfunkties heeft hij niet vaak vervuld. In de jaren 1461 t/m 1465 treffen we hem aan als vinder van het Kerstmisgilde. Slechts éénmaal wordt hij deken genoemd, dat was in 1476, en misschien bekleedde hij die funktie ook nog in het volgende jaar.

1476. Rekening van Louwerijs Coster als deken van het Heilig Kerstmisgilde met de vinders.

Zoals uit het voorgaande al opgemerkt kan worden, stelden die funkties niet zoveel voor; het was een gezelligheidsvereniging. Voor zover we dat kunnen nagaan, heeft Laurens geen enkele regeringsfunktie in de stad uitgeoefend. Een losse aan-tekening: Op 6 juli 1468 werd hij samen met Jacob Coppartsz. gedagvaard om in Den Haag voor het Hof van Holland, het hoogste rechtscollege, te compareren. Vermoedelijk namens Haarlem want de stad vergoedde hem de kosten van deze reis. Uit niets blijkt, dat hij hierin als regeringsfunktionaris optreedt, misschien was hij gewoon getuige.

Verder vermelden we nog dat in 1474/75 door Haarlem aan Laurens een aanslag opgelegd werd, ten bedrage van 21 stuivers, als bijdrage in de kosten van het beleg van Sluis in Zeeuws-Vlaanderen.

Uit de akten weten we niet hoe zijn vrouw heette. Van haar wordt gezegd, dat zij Catharina Andriesdochter geheten heeft. Laurens zou slechts één dochter nagelaten hebben, Lucije genaamd, welke naam ook niet in de akten teruggevonden is. Op het laatst van zijn leven verlaat Laurens zijn vaderstad, om zich elders te vestigen (1483). Hoe weten we dat?

Wanneer iemand zijn woonplaats verlaat, betekent dat verlies van een bron van inkomsten voor die woonplaats aan belasting, accijnzen etc, maar ook de nalaten-schap verdween hiermede uit de stad (of het dorp). Om die verliezen goed te maken, werd een belasting geheven, het zogenaamde "recht van exue of pontgelt". Laurens betaalde in september 1483 dertig gulden aan pontgelt voor zijn vertrek. Professor Fruin zegt dat dit 1% van het vermogen bedroeg. Het vermogen van Laurens zou dan 3000 gulden geweest moeten zijn, geen gering bedrag voor die tijd!

Waarom en waarheen hij is vertrokken, weten we niet. Ook heeft niemand kunnen vinden waar hij gestorven en begraven is. Het schijnt dat zijn dood in de stad Haarlem onopgemerkt is gebleven. We horen ook niet van legaten die Laurens aan geestelijke instellingen of personen vermaakt zou hebben en ook niet van stichting van een 'kapellanie' voor zijn zieleheil.

Uit de akten weten we dat Laurens tussen september 1483 en januari 1486 overleden moet zijn. Wegens de overgang van stoel 29, die hij in het Kerstmisgilde bezat, op Frans Thomasz. in het jaar 1484, zou dit het sterfjaar van Laurens kunnen zijn. Hij heeft dan niet lang meer geleefd na zijn afscheid van Haarlem. Dit zou kunnen wijzen op een zwakke gezondheid, ten gevolge waarvan hij elders verzorging genoten heeft.

Is het toeval dat Bellaert in 1484 als boekdrukker in Haarlem optreedt? Of heeft Bellaert het werk van Laurens, dat deze opgegeven had, toen weer ter hand genomen? Hoe het met Laurens Jansz. Costers nalatenschap ging, zullen we nog nader bezien.

Nog een vraag: Wat voor beroep heeft Laurens uitgeoefend? Hij zal geen koster van een kerk geweest zijn, want dat blijkt uit niets.

Bovendien droegen zijn vader en grootvader die naam al, en het kosterschap was zeker niet erfelijk. Een paar dingen weten we wel: o.a. dat hij in 1441 zeep en kaarsen aan het kerkbestuur leverde en het volgende jaar zeep, kaarsen en olie (rekeningen van de kerkmeesters) . Aan de stad leverde hij in 1451 "twee mengelen wijn", die genuttigd werden bij de beëdiging van de burgemeesters.

Ook hoge gasten werden door hem in zijn eigen huis op kosten van de stad ont-vangen. Zo dineerde bij hem op 8 oktober 1453 de graaf van Oostervant, weduwnaar van gravin Jacoba.Dat feestje kostte de stad 6 pond, 13 schellingen en 4 denariën.

Sommigen hebben hieruit afgeleid dat Laurens winkelier of herbergier geweest is.

Ik zou hem liever willen betitelen als "koopman", die allerlei zaken kocht en verkocht, en ook in staat was te zijnen huize (op kosten van de stad Haarlem) diners te serveren.

In de publikaties die mij onder ogen kwamen, werd weinig of geen aandacht besteed aan de vermogenspositie van Laurens Jansz. Coster. Het lag dus voor de hand om te trachten deze leemte aan te vullen.Het moest bijvoorbeeld mogelijk zijn om gegevens te vinden over zijn bezit aan onroerend goed en wat daarmee na zijn dood is gebeurd. Wellicht zou dan ook te vinden zijn, wie zijn erfgenamen waren. De meest aangewezen bronnen hiervoor zijn de Haarlemse transportregisters, waarin overdrachten en "bezwaringen" van onroerend goed werden opgetekend.

Gedeelte van de stadsplattegrond van Haarlem (1822) begrensd door: Grote Markt - Noorder en Zuider Schoolsteeg - Smedestraat -Jansstraat. Hierop zijn de besproken percelen aan de Grote Markt te zien: vanaf de Zuider Schoolsteeg no.19 tot de hoek van Jansstraat no. 33.

Een nadelige omstandigheid is hierbij dat deze schriftelijke bron zo laat begint te vloeien. Het oudste transportregister bevat akten uit de jaren 1470 -1473, waarna een groot hiaat volgt over de jaren 1473—1483. Vanaf dit jaar loopt de serie regel-matig door. Het vrij grote hiaat van bijna 10 jaar, maakt het moeilijk een aansluiting te vinden tussen de periode vóór 1473 en na 1483. Des te spijtiger is dit hiaat voor ons omdat deze jaren een deel van het leven van Laurens Jansz. Coster beslaan.

Vooral de rij huizen tussen de Zuiderschoolsteeg en de Jansstraat, thans genum-merd Grote Markt no .19 t/m 31, kreeg daarbij onze bijzondere aandacht in verband met het daar gelegen "Costerhuis ", Grote Markt no. 25. Daarna schenken wij aan-dacht aan Grote Markt no. 33 (thans verdwenen), en Costers huis in de Corte St. Janssteeg (nu de Ceciliasteeg) en tenslotte zijn landbezit buiten de voormalige St. Janspoort.

Het Zogenaamde Costerhuis Op De Grote Markt

Dit huis wordt thans aangewezen als de woon- en werkplaats van Laurens Jansz. Coster, zoals Gerrit Thomasz, die het in de eerste helft van de 16e eeuw bewoonde, ons doet weten.

De vraag die wij ons stelden luidt: Heeft Laurens Jansz. Coster daar inderdaad gewoond en gewerkt?

Een poging om op deze vraag antwoord te geven, had het volgende resultaat: Een onderzoek in de transportregisters leverde een akte (febr. 1542) op, waarin Gerrit Thomasz. eigenaar wordt van dit gehele perceel. Eénmaal (dec.1556) treffen we hem aan als belending van het daarnaast gelegen huis (nu Grote Markt no. 25) .

Een belastingkohier (register van de 10e penning) uit het jaar 1543, waarop we nog nader terugkomen, vermeldt eveneens Gerrit Thomasz. als eigenaar.

Deze Gerrit Thomasz was de man die beweerde een rechtstreekse afstammeling van Laurens Jansz. Coster te zijn en het huis te bewonen dat zijn voorvader Laurens bewoond had. Op de afstamming komen we later terug. Het gaat nu over het huis zelf. Gerrit stierf in 1568 en zijn dochter Margriet Gerritsdochter erfde het huis.

Zij behield het ongeveer 17 jaar lang, maar verkocht het uiteindelijk aan mr. Jan van der Linden, Frans schoolmeester (31 december 1585) .

Deze akte levert ons de sleutel voor de oudste geschiedenis van het huis.

In de koopakte werd namelijk bepaald, dat mr. Jan zich moest houden aan het vonnis dat schepenen van Haarlem op 19 november 1473 hadden gewezen tussen de toenmalige eigenaar van het huis, Pieter Thomasz.en diens buurman Willem van Adrichem. Gerrit Thomasz.was in mannelijke lijn een rechtstreekse afstammeling van genoemde Pieter Thomasz.

Er kwam dus vast te staan, dat het huis een oud familiebezit was van wat ik gemaks-halve "de Thomas-clan" noem en daaraan reeds in 1473 toebehoorde. Daar we het in transportakten van 1470—1473 niet terugvinden, moet de familie het al vóór 1470 in haar bezit hebben gehad. Van Laurens Jansz. Coster als eigenaar kan dus geen sprake zijn en ook niet van vererving, want Laurens leefde tot 1484.

Aangezien er ook geen enkele aanwijzing gevonden is, dat Pieter Thomasz. een familielid van Laurens geweest is, komt het mij voor dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat Laurens dit huis bewoond zou hebben.

Werpt men rnij tegen dat Pieter Thomasz. het huis van Laurens gekocht zou kunnen hebben, dan wijs ik op het feit dat van het andere onroerend goed van Laurens bij de verkoop steeds vermeld wordt dat het desbetreffende perceel tevoren toebehoord had aan Laurens Jansz. Coster. Een verkoopakte ontbreekt ten aanzien van dit huis. We zullen nog nader zien dat Laurens Jansz. Coster wèl een huis in genoemde rij bezeten heeft en wel het hoekhuis Grote Markt – Jansstraat. Is de verwarring misschien het hierdoor ontstaan?

Grote Markt te Haarlem, geschilderd door I. Ouwater (fec.1782). (Frans Hals-museum) Op de achtergrond ziet men de huizenrij tussen de Zuider Schoolsteeg en de Jansstraat, waar op de hoek van de Jansstraat het Costerhuis zichtbaar is (Grote Markt 33). (Spaarnestad Fotoarchief) Vanwege de bekendheid van het "Costerhuis " gaan we nader in op de vraag of Grote Markt no. 25 inderdaad het huis van Gerrit Thomasz. geweest is. Uit de belendingen blijkt duidelijk dat huis van Gerrit Thomasz. het derde huis was vanaf de hoek van de Zuiderschoolsteeg, hetgeen dus zou overeenkomen met het huidige perceel Grote Markt no. 23 en 23A.

Ogenschijnlijk is dit in strijd met het belastingkohier van 1543, waarin het huis van Gerrit Thomasz. aangegeven wordt als het vierde huis vanaf de Zuiderschoolsteeg. Dit kohier noemt vanaf de hoek: Claes Jansz. spilledraijer (dus nu Grote Markt no. 19) . Daarnaast lag het huis van Borrit Willemsz.(dus nu no. 21). Als derde perceel noemt het kohier "een camer achter Jacob Jansz. bontwerker" . Deze " camer " stond echter niet met zijn gevel aan de Grote Markt, maar is identiek met de twee huisjes die stonden op het erf van Gerrit, àchter zijn huis. Diens perceel liep namelijk aan de achterkant door tot de Zuiderschoolsteeg. De "camer" was dus feitelijk gelegen aan deze steeg, hetgeen klopt met de vermelding dat deze lag achter Jacob Jansz. bontwerker, want die bewoonde een huis in de Zuiderschoolsteeg. Het is interessant om te vermelden dat de huurwaarde van het gehele perceel was ge- taxeerd op 25 karolusgulden per jaar.

Het kohier van 1543 is dus niet in strijd met mijn stelling dat het huis van Gerrit Thomasz. het derde huis vanaf de hoek van de Zuiderschoolsteeg was .

Dat zou overeenkomen met het huidige perceel Grote Markt no. 23, waarin nu een antiekzaak gevestigd is en het ernaast gelegen no. 23A.

Allan schrijft in deel 1 (1874), pagina 152 "dat het huis op het einde der XVIe eeuw geheel en al werd verbouwd". Hij beroept zich op Scriverius (17e eeuw) die zegt dat het huis "is tegenwoordigh veranderd, gesmaldeeld en aen drie verscheijdene meesters gebragt " .

Deze mededeling is echter door Allan verkeerd geinterpreteerd: "Het middelste der drie huizen, waarin Costers woning na de vertimmering was verdeeld, werd toen Scriverius en Ampzing hunne berichten opteekenden, de Gulden Druijf genaamd.

Het behoorde toen aan den Haarlemschen rechtsgeleerde mr. Cornelius Dobbius en werd (1652) bewoond door een boekbinder" .

Allan vervolgt dan: "Dat middengedeelte van Costers woning, waar hij, vermoedelijk meer bepaald zijn gewoon verblijf had gehouden, werd sedert de verbouwing uit-sluitend het huis van Coster genoemd en als zodanig den vreemdeling aangewezen".

Scriverius vermeldt echter niet dat het huis in de 16e eeuw verbouwd is, rnaar dat dit in zijn tijd, namelijk de 17e eeuw, gebeurd is. Evenmin zegt hij, dat het huis aan de straatzijde in drie delen gesplitst is. Scriverius constateert slechts dat het huis "aan drie verscheijdene meesters gecomen is" .

Allan heeft zich dus bij de interpretatie van de mededelingen van Scriverius vergist, hetgeen duidelijk blijkt uit de akten. Zoëven is al opgemerkt, dat Margriet, dochter van Gerrit Thomasz., het voorvaderlijk huis verkocht aan mr Jan van der Linden (31 december 1585). Deze Franse schoolmeester deed het huis over aan Jan Dircsz. in de Druijff (4 maart 1586). Jan Dircsz. was afkomstig uit Amsterdam en werd de stam-vader van een familie Druijvesteijn, die in de Nederlandse adel werd opgenomen. Hij komt voor als "waard in de Druijff" .

Thomas Aerntsz. "in de Druijff ", wijnkoper, nam het bedrijf van hem over (17 januari 1595). De erfgenamen van Thomas Aerntsz.verkochten "de groote schoone huijsinge metten erve daer de Druijff uijthangt, gelegen aan ' t Zant met een uitgang in de School steeg", aan Cornelis IJsbrantsz. Dobbe (1 maart 1624).

In deze akte wordt ook verwezen naar het vonnis dat op 19 november 1473 door schepenen van Haarlem gewezen werd in het geschil tussen Pieter Thomasz.en zijn buurman Willem van Adrichem. Op de scheidingsmuur met de achterburen mag de koper "wijngaerden of ander plantagie maken" .

De koopsom bedroeg 9400 karolusgulden, een enorm bedrag voor die tijd. Cornelis Dobbius moet van plan geweest zijn om "de Druijff" in drie gedeelten te splitsen. Het meest linkse gedeelte verkocht hij als "huijs en erve en groote schoone kelder, getekent no. I, aan het Sant, daer de Druijff uithangt" voor 2400 karolusgulden aan Cornelis Gerritsz. Quaeckel en Barent Roelofsz. (11 mei 1624). Dit huis was aan de rechterzijde belend door "verkoper (Dobbius) met zijn huijs getekent no. 2" .

Op 4 maart 1624 had Cornelis Dobbius "camer met erve getekent no. 3, staande achter de huijsinge van “de Druijff", verkocht aan Elias Gijsbertsz, "waart in het Gulden Vlies" . Dat huis stond dus achter "de Druijff" en niet er naast, zoals Allan ons meedeelt. Het meest rechtse deel van het oorspronkelijke pand bleef als no. 2 (nu no. 23A) in handen van Cornelis Dobbius.

Hieruit blijkt zonder enige twijfel dat "de Druijff" (eertijds dus het woonhuis van Gerrit Thomasz.) aan de straatzijde in tweeën gesplitst is en niet in drieën. Het meest rechtse deel was op 1 februari 1659 nog steeds eigendom van Garbrant Dobbius en Otto van Flodorp. Uit het hier boven beschrevene volgt onomstotelijk dat het in no. 25 geplaatste borstbeeld van Coster daar helemaal niet thuis hoort. Het zou eerder nog in de gevel van no.23 en 23A geplaatst moeten zijn, maar eigenlijk hoort het, zoals we thans zullen zien in no.33 thuis!

Het huis van Gerrit Thomasz. na de splitsing in tweeën: no. 23 en 23A. Op een prentbriefkaart aan het publiek getoond met foutief onderschrift.

Boven in de gevel het vroegere borstbeeld met tekst.

Grote Markt 33

Dit voormalige huis van Laurens Jansz. Coster ging nogal roemloos tenonder in Haarlem in 1929. Het was door de gemeente in juni 1928 in publieke veiling aangekocht, tegelijk met no.29 en 31. Pieter Klopstra huurde no. 33 als hotel "het Haasje" .

Toen Klopstra in 1928 overleed, liet de gemeente er geen gras over groeien: op 24 april 1929 werd voorgesteld om tot sloop over te gaan ten behoeve van verbreding van de ingang van de Jansstraat.

Op 8 augustus 1929 was het "bijna gesloopt" en nog in hetzelfde jaar kwam de sloop gereed. Blijkbaar wist niemand op dat moment, dat het huis vroeger aan Laurens Jansz. Coster toebehoord had.

Het perceel gelegen op de hoek Grote Markt – Jansstraat. Dit is Grote Markt no. 33: het echte "Costerhuis", afgebroken in 1929. (Spaarnestad Fotoarchief) Wij danken deze wetenschap aan het bestaan van archiefstukken van het eerder genoemde "Heilig Kerstmisgilde te Haarlem". Reeds werd vermeld dat de rekeningen van dit gilde sedert 137 3/74 met hiaten bewaard zijn gebleven. Het bestuderen van deze rekeningen is te vergelijken met het in elkaar zetten van een legpuzzel, waar-van men niet over alle stukjes beschikt. Verrassend was het dan ook dat de rentebetalingen op het huis van Laurens Jansz. Coster terug te vinden waren en een vrijwel ononderbroken reeks vormden van 1462 -1485.

Terwille van de duidelijkheid volgt nu een uittreksel de posten uit de rekeningen die betrekking hebben op huis van Coster (Grote Markt no. 33).

Renten van het Heilig Kerstmisgilde op het huis en erf van Laurens Jansz. Coster op de hoek van van het 't Zant en St. Jansstraat (Westzijde):

Jaar

Tekst

Bron

1462

ontfaen (= ontvangen) van Lourijs Jansz ½ nobel als pacht op een huis in de Jansstraat, facit 2½ gld (= 25 st)

fol 103v

1463

ontfaen van Louwerijs Jansz. Coster 25st

fol 107

1464

ontfaen van Louwerijs Jansz Coster 2 ½ gld (10st voor 1 gld) 25st

fol 109

1465

ontfaen van Lourijs Koster 25st van pacht als op zijn huis staat

fol 112

1466

ontfaen van Lourijs Jansz Koster 25st facit 2 ½ gld

fol 114

1468

ontfaen van coman Pieter 2 ½ gld van Lourijs costers wegen

fol 120

1469

ontfaen van Louwerijs Coster 25st facit 2 ½ gld

fol 123v

1470

ontfaen van Pieter Coster, an ’t Zant 25st

fol 124

1471

ontfaen van coman Pieter Coster 25st

fol 125v

1472

ontfaen van Pieter Coster 25 st

fol 129

1473

ontfaen van coman Pieter Koster 25st als van een jaar pacht op zijn huis an het kerkhof (25st = 2½ gld)

fol 130

1474

ontfaen van Pieter Jansz Coster 25st. Het H. Kerstmisgilde koopt van St Bavo een pacht van ½ nobel op Pieters huis (dus wordt voortaan de dubbele pacht betaald)

fol 133v

1475

ontfaen van Pieter Jansz Coster 2 ½ R gld, facit 5 gld (2 renten)

fol 135v

1477

ontfaen van Jan Pietersz 1 jaar pacht 50st = 5 gld

fol 139

1479

ontfaen van coman Jan (Pietersz) op ten hoec van St Jansstraat 5 gld, die op zijn huijs te pacht staat

fol 143v

1480

ontfaen van coman Jan Pietersz van pacht op zijn huis op ten hoec van St Jansstraat, 5 gld

fol 146

1481

ontfaen van Jan Pietersz die coman an t kerkhof van pacht 50st beloopt 5 gld

fol 146v

1482

ontfaen die pacht op coman Jan Pietersz huijs 5 gld

fol 147

1483

van coman Jan Pietersz pacht 1 nobel (2 x ½) 50 st (2 x 25) facit 5 gld

fol 148

1484

ontfaen van coman Katrijn Outgersdr. (weduwe coman Jan Pietersz) 5 gld van pacht op haar huis

fol 149v

1485

ontfaen van Heertgen (Mathijsz) die backer van pacht op zijn huis op t kerkhof 2½ R gld

fol 151

In het jaar 1485 verkocht Katrijn twee huisjes naast haar hoekhuis aan Heertgen Matthijsz de backer, die dan voortaan de helft van de door Katrijn verschuldigde pacht voldoet: Katrijn betaalde in 1484 nog 5 gld, Heertgen volstaat met betaling van de helft van deze som. De andere helft moest Katrijn betalen voor het hoekhuis, dat zij niet verkocht.

Uit deze gegevens kan afgeleid worden dat de panden Grote Markt no. 31 en 33 oorspronkelijk beide aan de Coster-familie toebehoord hadden. Sedert de verkoop in 1485 leiden no. 31 en 33 een zelfstandig bestaan. Het hoekhuis (no. 33) kwam daarna in handen van Sijmon Gijsbrechtsz., die getrouwd was met een zuster van Katrijn Outgersdr, maar Sijmon verkocht het in februari 1487 aan coman Jan Jacobsz. van Sparenwoude. Het heeft weinig zin alle eigenaren te noemen, die mij bekend zijn.

Het identiek zijn met "het Haasje" (no. 33), dat in 1929 werd afgebroken, is uit de ligging hoek Grote Markt - Jansstraat voldoende vastgesteld.

Prentbriefkaart van ca. 1915. Links achter het standbeeld is Grote Markt no. 33 te zien.

Uit het voorgaande kan men afleiden:

  1. Dat Laurens Jansz. Coster in 1462 een huis bezat in de St. Jansstraat.
  2. Dat hij aan het Heilig Kerstmisgilde van 1462 t/m 1469 pacht (een soort hypotheek) op dit huis betaalde van ½ nobel = 2 ½ gulden = 25 stuivers.

1463. Louwerijs Coster betaalt zijn pacht van 25 st. aan het Heilig Kerstmisgilde.

1465. Louwerijs Janszoen Koster voldoet zijn pacht aan het Heilig Kerstmisgilde.

Opgemerkt dient te worden dat over het jaar 1468 pacht betaald werd door coman Pieter "van Lourijs Costers wegen". Deze coman Pieter heette voluit coman Pieter Jansz. Coster. Zijn familienaam is Coster en zijn beroep was koopman. Hij was naar wij aannemen een broer van Laurens en heeft het huis van hem overgenomen.

  1. Sedert 1470 betaalt deze Pieter Coster, wonende aan "t Sant" (= de Grote Markt) deze pacht van 25 stuivers. In 1473 wordt van dit huis gezegd dat het “an dat kerkhof" lag. In 1474 betaalt Pieter de pacht van 25 stuivers. Maar dan komt er iets nieuws bij: de St. Bavo bezat óók een pacht van ½ nobel op Pieter Costers huis, doch verkoopt die in genoemd jaar aan het Heilig Kerstmisgilde. Pieter moet dus voortaan twee pachten, elk van 25 stuivers, aan het gilde voldoen, beide gevestigd op het huis dat aan Laurens toebehoord had.
  2. In 1475 betaalt Pieter Jansz. Coster dan ook aan het gilde 50 stuivers = 5 gulden.
  3. In 1477 wordt deze pacht van 5 gulden betaald door zijn zoon (?) coman Jan Pietersz. Deze betaalt ook over 1479; van het huis wordt gezegd dat het staat op de hoek van de St. Jansstraat.

Combineert men de plaatsaanduidingen dan kan men constateren dat het des-betreffende perceel het terrein besloeg op de hoek Grote Markt - Jansstraat. Het zou dan genummerd moeten zijn: Grote Markt no. 33 (maar dit huis bestaat nu niet meer) en no. 31. Hier hebben we te maken met een huis waarvan te bewijzen valt, dat het oorspronkelijk aan Laurens Jansz. Coster toebehoord heeft.

In mijn lijstje van pacht - betalingen is een post uit de rekening van 1460 weggelaten: Jacob Jansz. de Cuijper, broer van Laurens Jansz. Coster, "betaalt ½ nobel als pacht op een huis staande aan de noordzijde van het kerkhof en placht toe te horen aan Louwerijs Coster, facit 2 gulden 5 stuivers" .

Evenmin is melding gemaakt van een post uit de rekening over 1459/60 gedateerd op 22 februari 1460, waarin vermeld wordt dat Pouwels Heertgensz. aan het Kerstmisgilde verkoopt een jaarlijkse pacht van ½ nobel op het huis en erve van Mechtelt Claes, gelegen aan de noordzijde van het kerkhof dat belend is: aan de ene zijde: Jan van Barri aan de andere zijde: Coster Pieter Jansz.

Opvallend is het dat elk verband met de Thomas - clan (Pieter Thomasz., Thomas Thomas z. enz.) ontbreekt, terwijl er wèl sprake is van twee broers van Laurens, namelijk Pieter Jansz. Coster en Jacob Jansz. Cuijper. Dit kan er op wijzen dat we hier te maken hebben met bezit van de familie Coster dat niet toebehoorde aan een lid van de Thomas - clan.

Het huis gelegen op de noordhoek van Jansstraat - Ceciliasteeg Het zal u wellicht verbazen dat Laurens ook eigenaar is geweest van een huis gelegen op de noordhoek van Jansstraat - Ceciliasteeg. De oude naam voor deze steeg was Corte St. Janssteeg.

We vonden in het transportregister lopende over de jaren 1470/73 een akte die gedateerd kan worden op juli 1472, waarin Claes Eijlaertsz.transporteert aan Garbrant Martijnsz. een huis en erf in de Corte St. Janssteeg. Dit huis had als belendingen: ter ener zijde: here (Henric) Snel; ter andere zijde: Lou Coster.

Dit perceel strekte zich achter uit tot de muur van het St. Jansklooster. We weten hieruit dat Lou Coster een huis bezat in de Ceciliasteeg. De vraag rijst of dit hetzelfde huis was dat later door Margriet Thomasdochter namens haar dochter verkocht werd (mei 1521): Huis en erf in de St. Jansstraat, ter ener zijde: mr. Cornelis van ………; ter andere zijde: St. Ceciliasteeg.

Het lag dus op de noordhoek van de Jansstraat - Ceciliasteeg. Dat het huis, vermeld in 1472, wellicht identiek is met dat van 1521 mogen we afleiden uit het feit dat Margriet Thomasdochter één van de erfgenamen van Laurens Coster was, zoals we in het vervolg zullen zien. Dit huis behoorde dus tot zijn vertrek uit de stad in 1483 aan Laurens toe en dat maakt het aantrekkelijk om aan te nemen dat Laurens hier gewoond heeft van 1469 - 1483. Het lijkt niet aannemelijk dat hij in een huurhuis woonde, terwijl hij een eigen huis bezat.

Bezit Van Laurens Jansz. Coster Buiten De Stad Haarlem.

Hebben we nu twee huizen binnen de stadsmuren gevonden die eigendom van Laurens waren, hij bezat ook land en boomgaarden gelegen buiten de stad. Ik doel hier op zijn bezit buiten de Janspoort. We zullen hierbij ook nader kennismaken met zijn erfgenamen.

Allereerst komt dan ter sprake een stuk land gelegen buiten de Janspoort, naast de rnolen "de Biervlieg (en)". Een "biervlieg" is een "drinkebroer". Wellicht voor een molenaar, die zelfkennis bezat, een toepasselijke naam.

Naast deze molen lag een stuk land dat aan Laurens Coster toebehoorde. Die wetenschap ontlenen we aan een akte, die voorkomt in het transportregister over 1470/73 en gedateerd kan worden op maart 1473. In genoemde akte transporteert Marten Harcxsz. de molen "de Biervlieg" aan Herman Albertsz. De belendingen van de molen vormen dan: ten noorden: Pieter van Ruijven; ten oosten: Pieter van Ruijven; ten westen: de Jansweg; ten zuiden: Louwerijs Coster.

In het transportregister van 1484/86 bevindt zich een akte waarin eveneens een deel van "de Biervlieg " overgedragen wordt.De belendingen in deze akte, te dateren op januari/ februari 1486, zijn: ten noorden: Pieter van Ruijven; ten oosten: Pieter van Ruijven; ten westen: de Jansweg; ten zuiden: Thomas Thomasz. kinderen als erfgenamen van Lou Coster.

Hieruit zijn een paar belangrijke gevolgtrekkingen te maken:

  1. Dat Laurens vóór januari 1486 overleden was. In de rekening van het Heilig Kerstmisgilde over het jaar 1484 staat genoteerd onder de rubriek "Van besterfte": "Item van Louwerijs Jansz. Coster op Frans Tomes Thomeszoonszone 4 st ".

Met andere woorden: Voor de overgang van de stoel van Laurens op Frans werd het gebruikelijke overgangsrecht van 4 stuivers betaald. Laurens heeft dus, voordat hij uit de stad vertrok een testament gemaakt waarin hij de verdeling van zijn erfenis geregeld heeft. Het sterfjaar van Laurens Jansz. Coster moet dus het jaar 1484 geweest zijn.

  1. Dat hij land of boomgaard niet bij zijn vertrek van de hand deed, maar tot zijn dood in bezit gehouden heeft.

Graag willen we nu weten wie de genoemde kinderen van Thomas Thomasz. waren. Die wens wordt vervuld door een akte uit hetzelfde transportregister van april 1487.

De inhoud van deze akte kunnen we aldus weergeven: Frans Thomasz. voor ⅙ deel; Thomas Thomasz. en Griet Thomasdochter, gehuwd met Henric Arentz., tesamen voor 3/6 deel. Dirc die onder voogdij stond van Pieter Thomasz. voor ⅙ deel en Lucije Thomasdochter, non, voor ⅙, verkopen aan heer Dirc Dirc Sijmonsz.z., priester, een stuk land gelegen buiten de St. Janspoort.

De belendingen waren: ten noorden en ten zuiden: Claas van Ruijvenslaan ten oosten: de sloot van de Merske ten westen: (de Jansweg).

Aannemelijk is dat dit het stuk land betreft, dat van Laurens Jansz. Coster afkomstig was. Laurens heeft meer bezittingen buiten de St. Janspoort gehad dan het boven-genoemde stuk land, want uit de thesauriersrekeningen van Haarlem blijkt, dat hij van het stadsbestuur een boomgaard gepacht had voor 6 ½ Rijnse gulden per jaar (1467). Is dit dezelfde boomgaard als die, welke door zijn erfgenamen in augustus 1487 verkocht werd? Uit een akte in het genoernde transportregister, te dateren op augustus 1487 blijkt dat Margriet Thomasdochter en Thomas Thomasz., ons al bekend als mede-erfgenamen van Laurens Jansz. Coster een boomgaard buiten de St. Janspoort verkochten. Bovendien kwam er een akte aan het licht, te dateren op augustus 1488, waarbij Henric Arentsz. als "man en voogd van Margriet Thomasdr." het van zijn vrouw verkregen aandeel in een boomgaard met geboomte "hem aanbestorven van Louris Jansz. Coster", verkocht. De akte is onvolledig en dus niet gepasseerd, maar er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen wèl geschreven was .

Tot zijn dood heeft Laurens dus land en boomgaarden buiten de St. Janspoort in bezit gehouden.

Uit alle nu genoemde akten Ieren we de erfgenamen van Laurens Jansz. Coster kennen. Dat waren de kinderen van Thomas Thomasz. Waarom niet Thomas zelf of zijn vrouw? Uit het feit dat hun kinderen in de akte compareren, kunnen we al af-leiden, dat hun ouders op dat moment niet rneer in leven waren. Ook blijkt dat uit een akte te dateren op mei 1485 uit het transportregister (1484 -1486), waarin aan Katrijn, dochter van Thomas Thomasz., die non was in Beverwijk, voor haar vaders en moeders erve wordt toegekend een rente van 10 Rijnse gulden per jaar; de koop-som hiervoor zal door de andere erfgenamen uitbetaald zijn. Hieruit blijkt ook dat Katrijn wel bij de kinderen hoorde maar reeds was uitgekocht bij haar intrede in het Klooster.

De ouders van deze kinderen waren Thomas Thomasz. en Jannetje Dirksdochter.

1462. “Diensten” van het Heilig Kerstmisgilde, waarbij Janne, de vrouw van Thomas Thomasz.

In 1459 en 1462 vinden we "Jan Tomas Tomiszoenswijf" al in de funktie van "dienste" bij het Kerstmisgilde.

De "Collectie Costeriana" weet ons in de daarin berustende geslachtslijsten te vertellen dat Thomas Thomasz. in 1462 secretaris was van Haarlem. De akten noemen een Thomas Thomasz. die van 1461 - 1465 "clerc" was, hetgeen ongeveer overeenkomt met secretaris. De thesauriersrekeningen van de stad vertellen ons dat hij, om netjes gekleed te gaan, recht had op "een tabbert" en als bijdrage voor zijn levensonderhoud op een kwart lam.

Of met deze "clerc" de in het voorafgaande genoemde Thomas Thomasz. bedoeld is, lijkt mij aan twijfel onderhevig. Na 1472 bekleedt Thomas Thomasz. allerlei regeringsfuncties. Soms was een secretarisschap een eerste stap op de weg naar hogere functies, dus het is niet uitgesloten dat Thomas als sekretaris begonnen is.

Hij bewoonde een huis aan het Spaarne. Het ligt echter niet in de bedoeling om hier in te gaan op het leven van Thomas Thomasz. Zijn vrouw was, zoals reeds gezegd, Janne Dircsdr., al in 1459 vermeld.

Nu zien we iets heel merkwaardigs gebeuren. Zoals bekend bezat Laurens Jansz.

Coster twee stoelen in het Kerstmisgilde, hetgeen blijkt uit het zogenaamde "stoelenboek" van dat gilde. Het origineel is niet bewaard gebleven, maar de inhoud ervan kennen we uit een 17e eeuws afschrift. Blijkbaar kon de kopiist niet al te best oud schrift lezen of de originele tekst was onduidelijk geschreven. Hij was wel zo consentieus om niet te gaan fantaseren. Wat hij niet lezen kon, verving hij door puntjes. Ten aanzien van stoel 5 lezen we dus nu: “1436 Laurijs Jan soen, als erfgenaam zijns vaders .... Jan, de huisvrouw van Thomas Thomaszoon bij …. ….. haar zoon Thomas Thomaszoon, als erfgenaam zijner moeder 1502 Frederik Jacobsz. Deijman bij koop van laatstgenoemde ".

Heel jammer is, dat er puntjes staan op de plaats waar we jaartallen verwachten en ook dat er na "bij" een woord ontbreekt: bij koop, bij schenking, bij erfenis of iets dergelijks. Was Laurens toen al dood? Hij verliet Haarlem in september 1483 en zou dus bij zijn vertrek stoel no. 5 aan Janne Dircsdr. overgedragen kunnen hebben (bij schenking). Of hij heeft in zijn testament ook de vererving van stoel 5 geregeld en Janne zou deze bij erfenis verkregen hebben (evenals Frans Thomasz. in 1484).

Het merkwaardige is dan dat niet haar man Thomas, die blijkbaar nog in leven was, stoel 5 erft. Janne Dircsdr. overleeft beiden; haar zoon Thomas erft deze (stoel) weer van zijn moeder.

In dit verband wordt opgemerkt dat de erfenis van Laurens niet geregeld wordt door een lid van de "Thomas - clan" maar door Steven Jansz. de Beer, die getrouwd was met Jooste Dircsdochter, zuster van Janne Dircsdochter. (Akten dd. mei 1485, januari 1486, 3 september 1486, 18 april 1487).

Pieter Thomasz. moet dit niet abnormaal gevonden hebben, want hij werd voogd over Dirk Thomasz., de jongste zoon van zijn broer Thomas Thomasz. De erfenis van Laurens Jansz. Coster ging Pieter Thomasz. niet aan, doch wel de nalatenschap van zijn broer Thomas Thomasz.!

Opvallend is ook de gang van zaken bij stoel 29, die aan Laurens toebehoorde.

Het stoelenboek vertelt ons hieromtrent: “…….Louwerijs Janszoon Koster, bij …….. 1484 Frans Thomas Thomaszoon, bij ……. ……. Thomas Pietersz., bij koop van laatstgenoemde 1497 zijn zoon Gherijt Thomas Pietersz. als erfgenaam zijns vaders".

Uit de tekst van het stoelenboek blijkt niet op welke manier Frans in het bezit kwam van stoel 29. Dat is geen ramp, want uit de rekening van het Kerstmisgilde blijkt dat Frans eigenaar werd "bij besterfte" Dit gegeven maakt duidelijk (hetgeen ook elders in deze bijdrage al gezegd is) dat Laurens Jansz.Coster in het jaar 1484 overleden is.

De stoelen, no. 5 en 29, die Laurens in het Kerstmisgilde bezat, gingen dus beide over aan twee zoons van Janne Dircsdochter, die getrouwd was met Thomas Thomasz. Hieruit volgt dat Pieter Thomasz. en Andries Thomasz., broers van Thomas Thomasz, niet betrokken zijn geweest bij de vererving van beide stoelen.

Reeds eerder constateerden we dat de erfenis van Laurens Jansz. Coster gekomen is aan de kinderen van Thomas Thomasz. en Jannetje Dircsdochter, zodat de vraag rijst: In welke betrekking stonden Thomas Thomasz. en zijn vrouw Jannetje Dircs- dochter tot Laurens Jansz. Coster?

Volgens de stamboom, die zoals in het vervolg beschreven wordt, een vervalsing is, liet Laurens één dochter na, Lucije geheten, die getrouwd was met Thomas Pietersz. Dit kan niet juist zijn, omdat Laurens erfenis niet gekomen is aan de kinderen van Thomas Pietersz, maar alleen aan die van Thomas Thomasz., zijn zoon.

Het ligt dus voor de hand om aan te nemen dat Lucije niet getrouwd geweest is met Thomas Pietersz.maar met Thomas Thomasz. Deze naamsverwisseling heeft dan wel ernstige gevolgen voor de afstamming van de al genoemde Gerrit Thomasz. Het blijkt dat Gerrit Thomasz. geen afstammeling van Laurens is. Er moet dus een antwoord gevonden worden op de vraag: Waarom had Laurens zo'n bijzondere affectie voor het gezin van Thomas Thomasz. en Jannetje Dircsdochter?

Gaan we uit van de juistheid van het huwelijk van Thomas Thomasz. met Lucije, de dochter van Laurens, dan was Thomas Thomasz. diens schoonzoon, en wel zijn schoonzoon die volgens de berichten Laurens zo trouw geholpen had bij zijn uitvinding.

Thomas liet echter uit zijn eerste huwelijk geen kinderen - dus geen erfgenamen - na. Hij hertrouwde al vóór 1459 met Jannetje Dircsdochter. Thomas bleef in Laurens' ogen toch zijn schoonzoon die hem trouw ter zijde stond! Laurens moet ook Jannetje gewaardeerd hebben, die hij als "dienste" (hulp) in het Heilig Kerstmisgilde reeds kende. De band was zo nauwt dat Thomas en Jannetje hun jongste dochter de naam Lucije gaven!

Dit alles brengt mij tot de opvatting dat Laurens de kinderen van "zijn schoonzoon" als zijn eigen kleinkinderen is gaan beschouwen en bij testament hun zijn erfenis heeft vermaakt, hetgeen hij vóór zijn vertrek uit de stad in september 1483 moet hebben vastgesteld.

De Plaats Van Gerrit Thomasz. In Het Costervraagstuk.

Uit het stoelenboek van het Kerstmisgilde weten we dat hij eigenaar werd van stoel no. 29 als erfgenaam van zijn vader Thomas Pietersz. Deze stoel no. 29 behoorde oorspronkelijk toe aan Laurens Jansz. Coster, van wie hij overging in het bezit van Frans Thomasz., oudste zoon van Thomas Thomasz.en Jannetje Dircsdr. Frans verkocht deze stoel aan Thomas Pietersz, van wie hij vererfde op diens zoon Gerrit Thomasz.

Thomas Pietersz. stierf volgens de stamboom in 1492 (lees 10 januari 1493), en zijn zoon Gerrit wachtte tot 1497 met het aanvaarden van stoel no. 29!

In de statuten van het gilde was bepaald dat kinderen niet aan de maaltijden mochten deelnemen; in een aanvulling van deze statuten werd de leeftijd bepaald op 15 jaar. Het is dus mogelijk dat Gerrit Thomasz. pas in 1497 vijftien jaar geworden is en toen zijn stoel heeft ingenomen. Voor de chronologie is dit van belang.

We kunnen het geboortejaar van Gerrit dus vaststellen op ca. 1482. Hij is een aan-zienlijk man in Haarlem geweest, bekleedde allerlei functies in het stadsbestuur en in de kerk. Hij had bij zijn vrouw Ermgard Jansdr. negen kinderen. In of kort voor 1565 was hij overleden, want in genoemd jaar erfde zijn zoon Cornelis Gerritsz. Kelou stoel 29.

Het is duidelijk dat Gerrit Thomasz. de man is geweest, die de Laurens Jansz. Coster - cultus op gang heeft gebracht. Gerrit pretendeerde in rechte lijn van de uitvinder van de boekdrukkunst af te stammen en het huis te bewonen waar deze geleefd en gewerkt had. Zijn afstamming van de uitvinder Laurens Jansz. Coster behoefde wel enig bewijs. Om dit te leveren, liet hij een stamboom op perkament vervaardigen (ca . 1559). Deze begint met Thomas Pietersz., die eerst gehuwd was met joncfrou Janna van Alphen. Na haar dood hertrouwde hij met Lucije "Lourens Janssoens Costers dochter, die d’eerste print in die werelt brocht". Hij had bij haar de volgende kinderen: Pieter, Andries, Thomas, Katrijn en Margriet.

Met deze "perkamenten" stamboom als basis, werd de "oude" geslachtlijst samenge-steld, en daaruit weer de "uitgebreide". Alle drie exemplaren berusten in de collectie Costeriana, thans in het Frans Halsmuseum te Haarlem. Men treft in genoemde collectie nog meer afschriften aan, al dan niet met aanvullingen.

Een afschrift van de perkamenten stamboom is te vinden in het boek van dr. van der Linden (zie literatuuropgave) .

De "oude" lijst is de aanleiding geworden tot alle soms fel oplopende geschillen over Laurens en zijn veronderstelde nageslacht. Opvallend is dat in deze lijst bij de oudere generaties àlle jaartallen ontbreken (op één na). Zelfs bij Gerrit Thomasz. vindt men geen enkel jaartal genoemd. Eén aanduiding van overlijden vinden we bij zijn broers Pieter en Andries Thomasz. Bij Pieter staat te lezen: "bleef in het Kaas - en Broodspel met zijn broeder Andries Thomasz".

Dat "spel" vond plaats in 1492, zodat van beide broers gezegd kan worden, dat zij stierven in het jaar 1492. Om te zien hoe de samensteller van de stamboom zich de afstamming van Gerrit Thomasz. uit Laurens voorgesteld heeft, volgt hieronder eerst de rechte lijn uit de "oude" geslachtlijst en daaronder die van de "uitgebreide" geslachtlijst.

"Oude" Geslachtlijst

  1. Laurens Jansz.Coster die de eerste print in de werelt brachte
  2. Lucije Laurensdr. x Thomas Pietersz weduwnaar van Janna van Alphen
  3. Pieter Thomasz. † bij Kaas en Broodspel x Margriete Florisdr . x Katrijn Barthoudsdr. 1464 uit dit huwelijk geen kinderen
  4. Thomas Pietersz. x Claasje Pietersdr.
  5. Gerrit Thomasz. x Ermgard Jansdr.

"Uitgebreide" Geslachtlijst

  1. Laurens Jansz. Coster, uitvinder van de boekdrukkunst leefde van 1370 -1439 x Catharina Andriesdr.
  2. Lucije Laurensdochter x Thomas Pietersz. Weduwnaar van Janna van Alphen
  3. Pieter Thomasz. geb.1416 schepen 1457 etc. burgemeester 1474, 1489 x Margriete Jan Florisdr. † 1470 x Katrijn Barthoudsdr. (kinderloos )
  4. Thomas Pietersz. geb. 1439 † 1492 x Claasje Pietersdr.
  5. Gerrit Thomasz. stierf in 1568 of kort tevoren. Had bij zijn vrouw Errngard Jansdr . negen kinderen.

Proberen we de "oude" geslacht lijst te completeren, dan is dat heel moeilijk wegens het ontbreken van jaartallen. We zullen het moeten doen met de "uitgebreide", die echter evenmin royaal is met gegevens.

Bovendien behoeft men maar een blik op de "uitgebreide" te werpen, om te constateren dat deze onmogelijk juist kan zijn. Als Pieter Thomasz. (III) in 1416 geboren is, dan zou zijn moeder Lucije ca.1390 geboren zijn; en haar vader Laurens Jansz. Coster ± 1365 (de lijst houdt het op 1370). Dit is volslagen onmogelijk, want we weten nu dat Laurens leefde van ca. 1410 - 1484. Dit sluit een geboorte in 1370 volkomen uit.

De samensteller van de stamboom heeft natuurlijk gezien dat een en ander niet klopte, maar begreep eveneens dat zijn opdrachtgever Gerrit Thomasz. bijzonder teleurgesteld zou zijn, als hij met de mededeling kwam dat Gerrit Thomasz. niet afstamde van Laurens Jansz. Coster. Wat heeft hij toen gedaan? De twee mogelijk-heden die hij had waren: om het leven van Laurens Jansz. Coster te verlengen, of een andere Laurens Jansz. Coster te creëren. Deze laatste weg heeft hij gekozen. Gerrit Thomasz. stamde dan niet af van Laurens Jansz. Coster (ca. 1410 - 1484) maar van de oudere Laurens Jansz., die nooit Coster geheten heeft (1370 -1439).

Hiermede hing ook samen dat de "uitvinding" van de boekdrukkunst naar een vroeger tijdstip verplaatst moest worden. Zo wordt bijvoorbeeld het jaar 1423 genoemd in plaats van 1440. Bij dit laatste jaar paste voortreffelijk het verhaal dat Jan Fust (Faust) na de dood van zijn baas (in 1439) de diefstal pleegde om met de gestolen letters naar Mainz te verdwijnen. Deze datum kan niet juist zijn, want Cornelis de boekbinder, die dit vertelt, leefde later, omstreeks 1450 - 1522.

Wie was de "nieuwe" Laurens Jansz.? (zie I, in de geslachtlijst) Uit archiefstukken bleek dat er in de overgang van de 14e op de 15e eeuw een Laurens Jansz. in Haarlem woonde. Hij zou ca. 1370 geboren zijn, maar we horen het eerst van hem in 1406: Hij had blijkbaar deel genomen aan de doodslag op een edelman, Jan van Zevenbergen geheten, en ondervond daarvan de nare gevolgen. Hij wist echter een verzoening met de graaf van Holland te bewerkstelligen tegen betaling van een boete van 200 nobel. In 1417 trad hij op als lid van het stadsbestuur van Haarlem. Talrijke malen fungeerde hij als schepen en vroedschap van Haarlem tot 1431. Van de stad kreeg hij een rente van 1 ½ nobel per jaar, waarvan we de uitbetaling kunnen volgen tot 1435/36.

Wat deed hij voor de kost? Er werd wijn bij hem gekocht en bovendien organiseerde hij diners op kosten van het stadsbestuur. Zo lezen we dat de baljuw van Beverwijk bij hem te gast was en ook "goede mannen van buiten" aten bij hem tezamen met het stadsbestuur (1428/29). Hij zal dus 'koopman' van professie geweest zijn (Coman Louwe die in 1421 genoernd wordt ?) . Na 1435/36 wordt het stil om hem heen: we horen niet meer van hem. In een kerkrekening van 1439 vinden we een post "Lou Jansz., cloc en graf". Laurens Jansz. stierf dus in 1439 en de klok werd geluid. Hij liet als weduwe achter een Immetje, met wie de samensteller van de stamboom geen raad wist. Immetje wordt nog in akten tussen 1440 -1451 genoemd. Laurens Jansz. was in Haarlem een aanzienlijk man en voerde als wapen: een leeuw met een barensteel, waarover heen een schuinstreep, ten teken van het feit dat hij een bastaard was, misschien uit het geslacht van Brederode (of Adrichem).

Deze Laurens Jansz. die nooit Coster genoemd wordt, heeft het in de geschiedenis goed gedaan. De sokkel waarop zijn standbeeld geplaatst had moeten worden, staat nog altijd in de Haarlemmerhout. Men ziet hierop het bovengenoemde wapen.

Dat deze Laurens Jansz. identiek geweest zou zijn met Laurens Jansz. Coster is afdoende weerlegd.

De sokkel van het standbeeld, dat ooit opgericht zou worden voor Laurens Janszoon (niet Coster). Duidelijk zichtbaar is het wapen met de barensteel en schuinstreep, zoals in de tekst beschreven wordt.

Deze tekst is aangebracht op de sokkel van het monument, dat voor Laurens Jansz. Coster opgericht zou worden, maar achteraf voor Laurens Janszoon bestemd bleek te zijn.

De sokkel zou dus in revisie moeten en geschikt gemaakt als gedenkteken voor de ' echte' Laurens Jansz. Coster.

Gerrit Thomasz. is, zoals reeds gezegd, de grondlegger van de Coster - cultus in de 16e eeuw. Hij zag Laurens Jansz. Coster als zijn beroemde voorvader, die niet de eer gekregen had die hem toekwam. Gerrit voelde zich een directe afstammeling in vrouwelijke lijn en meende dat Coster gewoond en gewerkt had in het huis dat Gerrit bewoonde .

De stamboom die hij liet opstellen orn zijn afstamming te bewijzen, moet men als het werk van een vervalser beschouwen. Deze leverde het bewijs van de afstamming die Gerrit zich wenste. Heeft Gerrit geweten dat er sprake was van een vervalsing? Eigenlijk moet rnen zeggen dat hij nog dicht genoeg bij de feiten stond om te kunnen weten wie Coster was en wat er om hem heen had plaatsgevonden.

Onderschrijft men deze stelling dan moet men aannemen dat Gerrit op de hoogte was van de vervalsing. Aangezien Gerrit Thomasz. met zijn Coster-cultus in diens eer als uitvinder van de boekdrukkunst wilde delen, moet men wel aannemen dat Laurens Jansz. Coster belangrijk geweest is.

Men kan moeilijk geloven dat de rector van de Latijnse school Junius en andere vooraanstaande geleerden zoals Coornhert, Schrevelius e.a. hem bijgevallen zouden zijn als Gerrit Thomas met ongerijmde fantasieën voor de dag gekomen was. Waarmee natuurlijk niet gezegd is, dat Laurens de eerste echte uitvinder van de boekdrukkunst geweest is. Jacobus Kok in zijn "Vaderlands Woordenboek" (eind 18e eeuw) noemt Laurens Coster"de uitvinder van een bepaalde manier van drukken".

Na al het negatieve dat over Gerrit Thomasz. gezegd is, moeten we hem tenslotte toch erkentelijk zijn dat hij Coster Laurens Jansz. voor het voetlicht gebracht heeft.

Ook de verklaringen, die Cornelis de boekbinder afgelegd heeft over de diefstal van het drukprocédé zullen nietvan alle grond ontbloot zijn geweest.

Blijkens zijn verhalen is hij in dienst geweest bij Laurens Jansz. Coster en hij was daar zelfs in huis (als leerling?). Cornelis bond boeken voor de kerk in 1474 en daarna in 1485, 1487, 1496, 1503, 1507, 1508, 1510 en 1515.

In aanslagen voor de 100ste penning (belasting) komt hij voor van af 1493 met een vermogen van 60 Rijnse gulden. Het jaar 1522 was zijn sterfjaar; hij werd in een eigen graf begraven. Zijn weduwe stierf in 1525, vanwege haar armoede behoefde voor haar begrafenis niet meer dan 20 stuivers betaald te worden.

Zegt het in verband met de uitvinding van de boekdrukkunst nog iets, dat drie Haarlemmers al vroeg in Italië boeken drukten? Mr. Christiaan Enschedé vermeldt dit feit en noemt deze drukkers: Nicolaes Pietersz. te Padua (1476) Hendrik van Haarlem te Bologna (1482) Gerardus van Haarlem te Florence (1483) Genoemde schrijver meende in 1904 het aandeel van Coster in de uitvinding bewezen te hebben. Dat betreft echter de technische kant van de zaak. Opzettelijk heb ik mij onthouden van het zoeken naar een antwoord op de vraag of Laurens Jansz. Coster al dan niet als uitvinder van de boekdrukkunst (in welke vorm dan ook) beschouwd kan worden.

Borstbeeld Laurens Jansz. Coster in de gevel van Grote Markt no. 25.

Kort overzicht van de belangrijkste punten uit het voorafgaande:

  1. Laurens Jansz. Coster heeft nooit gewoond en gewerkt in het huis Grote Markt no. 25 (noch in 23 en 23A). Dit huis 23 en 23A behoorde in 1470 toe aan Pieter Thomasz., later aan Gerrit Thomasz.
  2. Het huis van Gerrit Thomasz. werd in 1627 in twee huizen gesplitst. Beide helften dragen nu de nummers Grote Markt no. 23 en 23A. Hieruit volgt dat het borstbeeld van Laurens ten onrechte in no. 25 geplaatst is.
  3. Laurens Jansz. Coster bezat het hoekhuis Grote Markt - Jansstraat, Grote Markt no. 33, dat in 1929 afgebroken werd (toen hotel "het Haasje" geheten).
  4. Laurens Jansz. Coster bezat ook het huis op de noordhoek van de Jansstraat - Ceciliasteeg, waar hij tot zijn vertrek uit de stad (september 1483) gewoond kan hebben.
  5. Tot zijn dood behield hij land en boomgaard buiten de St.Janspoort in bezit (1484).
  6. Indien Laurens Jansz. Coster een dochter gehad heeft, Lucije geheten, is deze niet getrouwd geweest met Thomas Pietersz.
  7. Die dochter Lucije zou gehuwd geweest kunnen zijn met Thomas Thomasz., die daarna getrouwd was met Jannetje Dircsdochter. Thomas overlijdt vóór zijn vrouw.
  8. De kinderen van deze Jannetje Dircsdochter treden op als erfgenamen van Laurens Jansz. Coster in 1486.
  9. Deze Laurens Jansz. Coster is dus niet identiek rnet Laurens Jansz. (zonder de toevoeging Coster) die leefde van ca. 1370 -1439.
  10. Gerrit Thomasz. (1e helft 16e eeuw) stamt niet af van Laurens Jansz.Coster en bewoonde niet een huis dat aan laatstgenoemde toebehoord had.

Laurens Jansz. Coster bezig met zijn uitvinding in de Haarlemmerhout.

Op de achtergrond kan men duidelijk de St. Bavo onderscheiden. Dit tafereel is te zien op de sokkel van het monument voor Laurens Jansz. Coster in de Prinsenhof te Haarlem.

Er is nauwelijks een traditie aan te wijzen die geen kern van waarheid bezit. Gerrit Thomasz. heeft niet zo maar getracht om Laurens als voorvader te annexeren. Hij wilde afstammen van een man die in zijn tijd een zekere vermaardheid bezat.

In die eer wilde Gerrit delen. Ook het verhaal van Cornelis, de boekbinder, kan niet met een schouderophalen afgedaan worden. Niemand van zijn vooraanstaande tijdgenoten zou geloof gehecht hebben aan pure fantasieën.

De Keulse Kroniek van 1499 waarin verhaald wordt, dat in Mainz gedrukt werd naar Hollandse "Vorbildung" verdient geloof. Ook het feit dat Haarlemmers in Italië de boekdrukkunst beoefend hebben, pleit voor herkomst uit Haarlem van een bepaalde druktechniek.

Zoals reeds eerder gezegd is begon Bellaert in 1484, het jaar dat Laurens gestorven was, boeken te drukken! Heeft Bellaert gewacht tot de uitvinder dood was?

Indien er sprake is van een uitvinding door Laurens Jansz. Coster, dan zal men moeten aannemen dat hij zijn vinding om de een of andere reden niet goed geëxploiteerd heeft. Uitvinden is nog altijd iets anders dan het exploiteren van een uitvinding !

Lijst Van Geraadpleegde Bronnen

Archieven :

  • Transportregisters. Deze zijn chronologisch ingericht, waardoor de akten aan de hand van de data gemakkelijk terug te vinden zijn.
  • Stedelijke thesauriersrekeningen, ook chronologisch.
  • Rekeningen van de kerkmeesters van de St. Bavo.
  • De rekeningen van Het Heilig Kerstmisgilde.

Een kleine greep uit de literatuur: Allan, F.: Geschiedenis en beschrijving van Haarlem etc1874, vier delen.

Ampzing, S.: "Beschrijvinge ende Lof der stad Haarlem" en Petri Scriverii: "Laure-kranz voor Laurens Koster" Enschedé, Ch: Laurens Jansz. Coster De Uitvinder van de Boekdrukkunst. Haarlem, de erven F. Bohn, 1904 Fruin, Prof. R: Verspreide geschriften dl. I, ' s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1900 Fruin, Mr. R: De huidige stand van het Costervraagstuk Haarlem, de erven F. Bohn, 1906 Junius, H.: Batavia, Leiden, 1588 Koning, J.: Verhandeling over den oorsprong, verbetering en volmaking der Boek- drukkunst, 1816 Linde, A. v.d.: The Haarlem Legend of The Invention of Printing By Laurens Jansz .

Coster (1871) Overmeer, W. P. J.: Algemeen Ned. Familieblad, jg. 1903 pag. 111 t/m 115 Sasse Van Isselt, A.F.O: Beschrijving van het H. Kerstmisgilde te Haarlem, 1906